Tijd om de drempels te slechten

Dirk Monsma schreef samen met Toinette Loeffen (Projectleider Kunst Inclusief Utrecht ) een artikel voor Kunstconnected: nr 13 september 2009. Kunstconnected is het blad van de branchevereniging voor kunsteducatie en kunstbeoefening.

MENSEN MET EEN BEPERKING KOMEN NAUWELIJKS OVER DE VLOER

Tijd om de drempel te slechten

Leerlingen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking dienen in gelijke mate toegang te hebben tot buitenschoolse kunsteducatie en brede scholen. Dit adviseerde de Londense professor Anne Bamford in 2007 aan Minister Plasterk over de toegankelijkheid van de kunsteducatie in Nederland, na haar rondreis op zijn verzoek langs onder andere centra voor de Kunsten. De drempel van de centra voor mensen met een beperking kan zeker verlaagd. Bij veel Centra voor de Kunsten blijkt de programmering voor de doelgroep met een beperking een vrijwel onontgonnen gebied. De onderzoeksprojectgroep Kunst Inclusief (zie onder aan dit artikel) ontdekte tijdens een recente inventarisatie gelukkig ook inspirerende voorbeelden, enthousiaste directies en docenten die een interessante werkwijze hanteren. Er liggen dan ook zeker kansen om de toegang tot kunsteducatie voor mensen met een beperking te vergroten. Verbindingen met zorginstellingen en speciaal onderwijs lijken daarbij een belangrijke sleutel te zijn.

VARIËTEIT

In 1999 schatten Hesselink en Jorissen in ‘Kunst en handicap in Nederland’ nog dat één op de tien mensen leeft met een handicap. Momenteel volgt elf procent van de leerlingen in het primair- en voortgezet onderwijs een vorm van aangepast onderwijs vanwege een fysieke handicap, gedragsproblemen of een psychische stoornis, en het einde is nog lang niet in zicht. Zo groeit, volgens de gezondheidsraad, het aantal kinderen met autisme explosief. Al met al een groep om rekening mee te houden. In hoeverre gebeurt dat? Dirk Monsma verkende in 2007 voor het symposium Kunsteducatie voor mensen met een beperking via publicaties en internet de mogelijkheden van cultuureducatie en amateurkunst. Op de sites van de Centra voor de Kunsten sprong vooral het aanbod muziek in het oog, gevolgd door beeldende activiteiten en in mindere mate theater, dans en fotografie. Tien jaar geleden werd een methodiek voor literaire vorming ontwikkeld, met festivals en prachtige publicaties in boekvorm met gedichten, en vanuit de zorg werden ateliers opgezet met een accent op beeldend, waarvan de vorm inmiddels ook uitgegroeid is als werkvorm voor andere kunstdisciplines. Daarnaast bestaan er, specifiek voor de doelgroep, theatergroepen als Maatwerk, de populaire Jostiband en de Stichting Handtheater voor gehoorgestoorden, en op YouTube werden zelfgemaakte filmpjes gevonden van kinderen met een beperking. Onder de huidige noemer van ‘mensen met een beperking’ gaat trouwens een enorme variëteit aan handicaps schuil. Maar ongeacht de beperking, er is geen enkele kunstdiscipline die niet wordt beoefend. In de kunstdisciplines zit de beperking dus niet.

ONONTGONNEN

“Ik denk dat er door de centra te weinig wordt gedaan als ik het veld overzie, het is een weinig ontgonnen gebied, er is een te weinig actief beleid, de centra weten niet goed waar te beginnen”. Daarmee geeft een directeur van een Centrum voor de Kunsten een aardige schets van wat er wellicht aan de hand is. Er wordt collectief vrijwel niets aan gedaan. Cijfers uit een dit voorjaar gehouden schriftelijke enquête door het onderzoeksteam van Kunst Inclusief bevestigen dit beeld. In eerste instantie kwam er nauwelijks respons. Na een belactie bleek de vragenlijst onvoldoende aan te sluiten bij de centra, die amper weten in welke mate mensen met een beperking deelnemen aan hun activiteiten. Slechts enkele weten het wel en konden een nauwkeurige opgave doen van het aantal cursisten met een beperking. Een schatting op basis daarvan leidt tot de schrikbarende ontdekking dat de centra met elkaar slechts zo’n 800 deelnemers met een beperking bereiken. Die 800 deelnemers zijn vooral te vinden bij muziek en beeldend; in mindere mate bij theater en dans, terwijl bij de visuele media fotografie nog enigszins meetelt. Opvallend is het vrijwel volledig ontbreken van literaire vorming. Verder gaven veertien van de vierenvijftig centra aan in een of andere vorm samen te werken met het speciaal onderwijs. Deels gaat het daarbij om een relatie met kunstmenu, deels om programmering op maat. Maar hoe het ook zij: 800 deelnemers op een totaalbereik van 425.000 deelnemers die in hun vrije tijd bij de centra iets met kunsteducatie komen doen – dat is niet iets om blij van te worden. Zeker niet als je het afzet tegen de schatting van Hesselink en Jorissen, die stellen dat één op de tien Nederlanders leeft met een handicap. Over deze cijfers valt natuurlijk van alles te zeggen, maar ze maken wel duidelijk dat er het nodige mis is ten aanzien van de toegang bij de centra voor mensen met een beperking.

AMATEURKUNSTENAAR

Op zoek naar inspirerende voorbeelden, om te zien hoe de toegang voor mensen met een handicap in de toekomst kan worden verbeterd, werd een tiental centra geselecteerd, waar gekeken is naar de omvang en de programmering van het aanbod en naar de samenwerking met derden. Uit de gesprekken met directies, docenten en deelnemers bleek een verrassende overeenstemming te bestaan waar het algemene zaken betreft. Bij alle centra is de inzet gebaseerd op de missie dat ze voor iedereen toegankelijk willen zijn en dat ze zich richten op talentontwikkeling. Het overbrengen van kunst is een algeheel doel en ook bij mensen met een handicap, die de centra bezoeken, gaat het om amateurkunstenaars. “Wij letten op wat mensen kunnen, welke talenten opbloeien en wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Dat onderscheidt ons van zorginstellingen. Die werken veelal vanuit de beperkingen en stemmen daar de begeleiding op af. Soms lijkt de begeleider uit de zorg betuttelender dan wij.” Aldus een van de ondervraagden. Tegenover de teleurstellende cijfers van zonet is dat weer een prettig geluid. Want ook voor de groep mensen met een beperking is het ontdekken van de eigen creativiteit een enorme verrijking. Verder wordt zowel de deelname van mensen met een handicap aan de activiteiten als de mix met anderen in het eigen gebouw door de centra als een verbetering beschouwd. Het gebouw zelf wordt nauwelijks als belemmering genoemd, terwijl het gebruik van de ateliers en studio’s overdag als een voordeel gezien wordt. Door afspraken met zorginstellingen over medefinanciering lijkt geld geen probleem. De meeste leerlingen leveren een eigen bijdrage, die overeenkomt met normaal lesgeld.

AFSPIEGELING

De algehele variëteit aan mensen met een beperking is in de centra ook terug te zien bij de deelnemers. Wel is de verbinding met een (zorg)instelling bepalend voor het type deelnemers dat binnenkomt. De cursisten worden dan ook veelal geworven door samenwerking met regionale zorgorganisaties, die mensen met een beperking, handicap of chronische ziekte ondersteunen, voor wie de centra aparte groepen organiseren, waarbij het vaak gaat om volwassenen. Slechts in een enkel geval staat er een specifieke programmering in de jaarbrochure met een open inschrijving, wat een veel grotere spreiding in leeftijd oplevert. Een verbinding met het speciaal onderwijs blijkt voor de centra een pré: dit levert kennis op over jongere leeftijdsgroepen. Bij de meeste van de geselecteerde centra lijken het vooral mensen met lichte beperking te zijn die mee kunnen doen. Ook zijn er enkele centra met een zeer lage drempel. Daar doet iedereen mee.

DOCENTEN

De docent – in alle gevallen een kunstdocent, soms bijgestaan door een begeleider uit een zorginstelling of een vrijwilliger – brengt kunstdeskundigheid in, heeft een uitgekristalliseerde visie op mensen en kunst, en is in staat leerprocessen op gang te brengen. Opvallend is hier het aantal kunstdocenten, dat zowel een kunst als een sociaal agogische of een creatief therapeutische opleiding heeft of over (werk)ervaring op deze gebieden beschikt. Een van die professionals beschrijft het belang daarvan als volgt: “Kennis van de doelgroep is belangrijk. Je moet diagnoses kennen en deze kunnen vertalen naar de activiteiten. Anders worden er verbanden gelegd die er niet zijn. Of men gaat onjuist interpreteren.” Niet alle docenten pleiten overigens voor een combinatie van kennis in één persoon. Als in een team van kunstdocenten de kennis gespreid is over meerder docenten, dan heeft dat de voorkeur. Onderlinge uitwisseling wordt op prijs gesteld, in combinatie met deskundigheidsbevordering. De scholingsvraag blijkt groot, niet alleen theoretisch, ook door bij elkaar te kijken. Goede ervaring is verder opgedaan met coaching door docenten met expertise. Leren door ervaring in de praktijk blijkt echter nog weinig voor te komen. Een ander obstakel is wellicht dit. Kunstdocenten zijn doorgaans gepassioneerd en creatief bezig met hun vak. Voor een doelgroep van mensen met een beperking is het van belang dat kunstdocenten niet alleen productgericht, maar ook procesgestuurd kunnen werken. Verder is het de kunst om aan te sluiten bij de mogelijkheden van de deelnemer. De meest essentiële vraag is dan ook: welke competenties zijn van belang voor de kunstdocent om de cursist, met en via kunsteducatie, talenten te laten ontwikkelen die misschien door de beperking onbereikbaar leken?

BELEMMERINGEN

Onbekendheid lijkt een belemmering te zijn. Centra zonder ervaring noemen knelpunten die bij de centra met ervaring niet lijken te spelen, zoals financiën, geschikte docenten, toegankelijkheid van het gebouw of de mix van deelnemers. Een andere belemmering zou kunnen liggen in het maken van verbindingen met zorginstellingen of speciaal onderwijs, wat eerder als kans werd genoemd. Het verschil in cultuur tussen de ene en de andere sector kan de grootste hindernis zijn om een duurzame verbinding tot stand te brengen. “De gezondheidszorg hanteert een heel ander vocabulaire dan de kunstwereld. De samenwerking is lastig als je elkaars taal niet spreekt.” Zo vatte een geïnterviewde het samen, die in beide sectoren gewerkt had. Niet belemmerend, maar ook niet stimulerend, zijn rijks- en gemeentebeleid. Bij geen van de geïnterviewde centra stond in de overeenkomst over de basissubsidie een vraag van de gemeente naar een inspanning voor de doelgroep van mensen met een beperking. Sommige centra lossen dit creatief op door extra financieringsmogelijkheden te regelen via zorggelden, fondsen en op participatie gerichte persoonsgebonden budgetten die inmiddels (deels) weer zijn overgeheveld naar de Wmo.

KANSEN

Inclusief mee kunnen doen met en aan kunst betekent insluiting van de nu achtergestelde groep van mensen met een handicap, die een gelijkwaardige kans moet hebben om zich kunstzinnig te kunnen ontwikkelen in een omgeving waar kunst vanzelfsprekend is. Dat geldt voor volwassenen met een beperking en voor leerlingen die in het onderwijs speciale aandacht verdienen. Door het ontdekken van het eigen artistiek talent en het vinden van alternatieve uitdrukkings- en communicatievormen kunnen ze een waardevolle bijdrage leveren. Maar ook voor de Centra voor de Kunsten liggen er kansen wanneer de toegang tot kunsteducatie voor deze groep wordt benadrukt. De gebouwen met ateliers en studio’s, waar overdag ruimte beschikbaar is, bieden mogelijkheden voldoende. Voor de docenten die geïnteresseerd zijn en zich willen ontwikkelen, is uitbreiding met deze doelgroep een verdieping van hun werk; het vraagt immers om opnieuw na te denken over de eigen didactiek. En voor de 425.000 deelnemers zonder beperking komt er een ervaring bij, dat er verschillen zijn tussen mensen, dat mensen met beperkingen ‘andere’ kwaliteiten hebben en dat kunst onderscheidt en bindt.

VERBINDINGEN

De sleutel tot de doelgroep met een beperking ligt in het maken van verbindingen tussen de Centra voor de Kunsten, de zorginstellingen en het speciaal onderwijs. Centra die onbekend zijn op dit terrein zouden potentiële partners uit hun omgeving bijeen kunnen roepen om programmeringsmogelijkheden te onderzoeken. Ook liggen er mogelijkheden in het creëren en initiëren van regionale platformen en samenwerkingsverbanden. Centra voor de Kunsten, welzijnswerk en zorgateliers, die allemaal afzonderlijk vaak cursussen bieden gericht op creativiteit en kunstzinnige ontwikkeling, zouden dit aanbod vanuit eigen expertise en afgestemd op de doelgroep kunnen opnemen in een aanbiedernetwerk. De verbinding tussen kunst, zorg, welzijn en onderwijs is essentieel voor het bereiken van mensen met een beperking. Voor landelijke organisaties als Kunstconnectie, Kunstfactor, Cultuurnetwerk en Special Arts is een rol weggelegd in het aanmoedigen van initiatieven, adviseren van financieringsmogelijkheden en beleid en het uitrollen van netwerken. Kunst Inclusief wil voor dergelijke netwerken inhoudelijk interessant materiaal leveren uit de drie proeftuinen in verschillende regio, waar professionals uit de zorg, welzijn en kunsteducatie een jaar lang met deelnemers met een handicap werken. En dat is nog maar het begin.

geschreven juli/augustus 2009

Stand in augustus 2009 over Onderzoeksproject Kunst Inclusief

Het onderzoeksproject Kunst Inclusief is een tweejarig samenwerkingsverband van de Hogescholen Utrecht en Arnhem Nijmegen, Special Arts, Kunstconnectie, Kunstfactor, Cultuurnetwerk, Vereniging Gehandicapten Nederland en een zevental Centra voor de Kunsten en zorgateliers. De Hogescholen doen onderzoek en leveren kennis. De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten is eveneens betrokken. Dit samenwerkingsverband wil handreikingen bieden ter verbetering van de kunstontwikkeling en cultuurparticipatie bij mensen met een beperking. Dit voorjaar werd een inventariserend onderzoek uitgevoerd. Een enquête werd verstuurd naar 183 Centra voor de Kunsten en 154 ateliers. De respons daarop was dertig procent. Van de Centra voor de Kunsten reageerden er 54. Vervolgens zijn er twintig centra en ateliers geselecteerd, die verdiepend onderzocht zijn met participerende interviews. De gegevens hieruit worden nu geanalyseerd en voorgelegd aan drie regionale ‘ontwikkelwerkplaatsen’. In deze werkplaatsen of proeftuinen gaan professionals uit de zorg, welzijn en kunsteducatie met deelnemers een jaar lang met innovatief materiaal aan de slag. Dit alles moet de handreikingen opleveren, waarmee de Centra voor de Kunsten en de zorgateliers de toegankelijkheid en kunstontwikkeling van mensen met een beperking kunnen vergroten. Gedurende de looptijd van dit project bieden de betrokken Hogescholen kennis en verrichten ze onderzoek naar de werkwijzen en effecten van de proeftuinen. Ook worden beleidsadviezen geformuleerd voor kunst, zorg en welzijn, voor beroeps- en brancheorganisaties, voor onderwijsinstellingen en voor de Ministeries OCW en VWS.

geschreven juni/juli 2009